Onderzoek heeft aangetoond dat er binnen de grenzen van het monument ten minste twee vindplaatsen zijn. De jongste is uit de IJzertijd/Romeinse tijd (800 v.Chr.- 450 na Chr.) en bevat resten van een nederzetting langs een watergeul. Deze resten bevinden zich verspreid over het hele gebied. De oudste en tweede vindplaats is uit de Midden-Bronstijd (1800 – 1100 voor Christus). Deze veel kleinere vindplaats bevat ook resten van een nederzetting.
De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) is onder de indruk van de kwaliteit en bijzonderheid van de vondsten. RCE en de gemeente vinden daarom dat de vindplaatsen behouden moeten blijven. De archeologen van ADC ArcheoProjecten graven de kleine locatie uit de Bronstijd op. Op de vindplaats uit de IJzertijd/Romeinse tijd wordt op een manier gebouwd die de vondsten niet beschadigt. Zo bewaar je de historische resten.
Het doel van de opgraving is om alle archeologische resten uit de Bronstijdvindplaats veilig te stellen. De opgravers vinden waarschijnlijk resten van huizen en bijgebouwen, kuilen, greppels en palenrijen. En ook organische resten, zoals bot, hout en botanisch materiaal zoals riet. Ze verwachten verder resten te vinden van het bronsmaken dat men in de nederzetting deed. Alles bij elkaar geeft de opgraving een bijzonder kijkje in het verleden. Het laat ons zien hoe de mensen in die tijd en op die plek leefden en werkten. Uitvoering van de werkzaamheden
In de week van 13 tot en met 17 april wordt het terrein afgezet met bouwhekken. In de week van 20 april start het afgraven van de bovenste laag grond. Op 6 mei begint het archeologische onderzoek, dat ongeveer 7 weken duurt.